Share

to do

Rechtbank Den Haag

4 juni 2015

15_613 IBPVV

Wet inkomstenbelasting 2001 (BWBR0011353, 3.81)

Rechtbank Den Haag oordeelt dat X geen vertrouwen aan het vooraf ingevulde aangifteformulier kan ontlenen. Het is namelijk de verantwoordelijkheid van X om de aangifte op juistheid te controleren en eventueel aan te passen.

X doet, met behulp van de vooraf ingevulde aangifte van zijn vrouw, samen met zijn vrouw IB-aangifte. Hierbij verantwoordt hij zijn Wajong-uitkering niet. De inspecteur legt, conform de aangifte, een VA op. Vervolgens legt de inspecteur de definitieve aanslag op, waarbij hij rekening houdt met de Wajong-uitkering. X is van mening dat de aanslag ten onrechte aan hem is opgelegd. Volgens hem was zijn inkomen in de aangifte reeds vooraf ingevuld en was de inspecteur dus op de hoogte van zijn inkomen. De inspecteur is van mening dat X, nu zijn Wajong-uitkering niet in de vooraf ingevulde aangifte van zijn vrouw was opgenomen, niet het vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat de Wajong-uitkering onbelast zou blijven.

Rechtbank Den Haag oordeelt dat de Wajong-uitkering tot het belastbaar inkomen uit werk en woning van X behoort. Verder is de rechtbank van mening dat X geen vertrouwen aan het vooraf ingevulde aangifteformulier kan ontlenen. Volgens de rechtbank is het namelijk de verantwoordelijkheid van X om de aangifte op juistheid te controleren en eventueel te wijzigen of aan te vullen voordat hij de aangifte indient. De aanslag is terecht en tot het juiste bedrag opgelegd.

Volledige tekst:

Rb. Den Haag, 04-06-2015, nr. 15, 613 IBPVV

Eiser heeft in 2012 een Wajong-uitkering genoten en heeft aangifte IB/pvv gedaan via het vooraf ingevulde aangifteformulier van zijn echtgenote. Daarin is de Wajong-uitkering niet opgenomen en is om uitbetaling van de algemene heffingskorting verzocht. De voorlopige aanslag is conform aangifte opgelegd en er is een teruggaaf verleend. Bij het opleggen van de definitieve aanslag is de Wajong-uitkering wel in aanmerking genomen. Eiser stelt dat de aanslag ten onrechte is opgelegd, omdat verweerder op de hoogte was van zijn inkomen. De rechtbank oordeelt dat de aanslag naar het juiste bedrag is opgelegd. Eisers beroep op het vertrouwensbeginsel faalt: noch aan de vooraf ingevulde aangifte noch aan de voorlopige aanslag heeft eiser het vertrouwen kunnen ontlenen dat het belastbaar inkomen dienovereenkomstig zou worden vastgesteld. Het is eisers verantwoordelijkheid om de vooraf ingevulde aangifte op juistheid te controleren. Ter zake van het uitbetalen van de algemene heffingskorting is geen sprake geweest van een bewuste standpuntbepaling. Het beroep is ongegrond.

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 15/613

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juni 2015 in de zaak tussen

[eiser], wonende te [woonplaats], eiser

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [plaats], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 7 januari 2015 op het bezwaar van eiser tegen de voor het jaar 2012 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van EU 15.096.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 mei 2015.

Eiser is daar in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon A] en [persoon B].

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiser heeft in 2012 een Wajong-uitkering van EU 15.097 genoten.

2. Over het jaar 2012 heeft eiser aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van EU 1 negatief. Daarbij is de Wajong-uitkering niet in aanmerking genomen en heeft eiser verzocht om uitbetaling van de algemene heffingskorting. Eiser heeft tezamen met zijn echtgenote aangifte gedaan en de aangifte is ingediend met behulp van de vooraf ingevulde aangifte van de echtgenote.

3. Met dagtekening 25 mei 2013 is aan eiser voor het jaar 2012 een voorlopige aanslag opgelegd. De voorlopige aanslag is conform de aangifte opgelegd en heeft geresulteerd in een teruggaaf van EU 2.033.

4. Vervolgens is met dagtekening 24 oktober 2014 de onderhavige aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van EU 15.096. De definitieve aanslag heeft – na verrekening met de voorlopige aanslag – geresulteerd in een door eiser te betalen bedrag van EU 2.134 (de onder 3 genoemde teruggaaf en EU 101 aan belastingrente).

5. In geschil is of de aanslag IB/PVV voor het jaar 2012 terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd. Niet in geschil is dat eiser in het jaar 2012 een Wajong-uitkering van EU 15.097 genoten heeft.

6. Eiser stelt zich op het standpunt dat de aanslag ten onrechte aan hem is opgelegd. Hiertoe voert eiser aan dat hij zijn inkomen wel volledig heeft aangegeven. Volgens eiser was zijn inkomen in de aangifte reeds vooraf ingevuld en was verweerder dus op de hoogte van zijn inkomen. Als de teruggaaf ten onrechte is verleend, dan is dat te wijten aan verweerder.

7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aanslag terecht en tot het juiste bedrag aan eiser is opgelegd. Daartoe voert verweerder aan dat eiser aan het feit dat de Wajong-uitkering niet in de vooraf ingevulde aangifte van zijn echtgenote was opgenomen, niet het vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat de Wajong-uitkering onbelast zou blijven. Indien de in die aangifte opgenomen gegevens onjuist of onvolledig waren, had eiser daarin wijzigingen moeten aanbrengen. De juistheid van de aangifte is immers de verantwoordelijkheid van eiser. Voorts heeft eiser geen vertrouwen kunnen ontlenen aan de voorlopige aanslag.

8. Naar het oordeel van de rechtbank is de aanslag terecht en tot het juiste bedrag opgelegd. De rechtbank komt tot dit oordeel nu vaststaat dat de door eiser genoten Wajong-uitkering op grond van artikel 3.1, tweede lid, aanhef en letter b van de Wet inkomstenbelasting 2001 (de Wet IB 2001) in samenhang gelezen met artikel 3.81 van de Wet IB 2001 en artikel 10 van de Wet op de loonbelasting 1964 behoort tot het belastbaar inkomen uit werk en woning.

9. Voor zover eiser met zijn stellingen een beroep heeft willen doen op het vertrouwensbeginsel overweegt de rechtbank dat eiser aan het vooraf ingevulde aangifteformulier niet het rechtens te honoreren vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat het belastbaar inkomen dienovereenkomstig zou worden vastgesteld. Het is immers de verantwoordelijkheid van eiser om de aangifte op juistheid te controleren en eventueel te wijzigen of aan te vullen alvorens deze in te dienen. Ook voor zover eiser heeft gesteld dat hij aan de voorlopige aanslag het rechtens te honoreren vertrouwen heeft mogen ontlenen dat hij in aanmerking komt voor de verleende teruggaaf, kan de rechtbank hem niet volgen. Een voorlopige aanslag schept slechts een grondslag voor het doen van vooruitbetalingen op de definitieve belastingschuld en wordt vastgesteld aan de hand van niet of slechts zeer globaal door verweerder gecontroleerde gegevens. Bij de vaststelling van een voorlopige aanslag ligt een grondig onderzoek van verweerder niet voor de hand. Ter zake van het uitbetalen van de algemene heffingskorting op de voorlopige aanslag is voorts geen sprake geweest van een bewuste standpuntbepaling van verweerder. Daarvoor is immers vereist dat een belastingplichtige een aangelegenheid uitdrukkelijk en gemotiveerd aan verweerder heeft voorgelegd en hij bovendien op grond van bijkomende omstandigheden redelijkerwijs kan aannemen dat verweerder met betrekking tot die aangelegenheid weloverwogen een standpunt heeft ingenomen (vergelijk Hoge Raad 17 januari 2003, nummer 37 463, ECLI:NL:HR:2003:AF2996). Die situatie doet zich hier niet voor. Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook geen sprake van door verweerder gewekt vertrouwen dat rechtens gehonoreerd dient te worden.

10. Gelet op het voorgaande is het beroep van eiser ongegrond verklaard.

11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E. Schotte, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2015.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Share